Post by Ruud HarmsenCitaten mogen mits met vermelding van auteur.
Post by ***@wigAangekleed.
Na het zwemmen in de familiekleedkamer. Dochter (5) heeft haar
dierenoverall weer aan, een zogenoemde onesie. "Ik ben klaar", zegt ze
triomfantelijk. Zoon(3) is het daar niet mee eens. "Je hebt nog geen
kleren aan". Dochter, gepikeerd: "Dit zíjn kleren!". "Dat zijn niet
kleren", blaft zoon terug. "dat is één kleer".
Behalve een vermakelijk verhaal is het ook taalkundig interessant.
De logica van dat jochie is ook zo mooi.
Post by Ruud HarmsenWant kleren heeft natuurlijk wel een enkelvoud: kleed, in de
oud-Nederlandse betekenis die ze in België wél behouden hebben, maar
die in Nederland teloor is gegaan.
'Kleer' werd vroeger ook gezegd, volgens
N. van der Sijs (2010-2015), Nederlandse woorden wereldwijd
"kleren ‘kleding’ -> Zweeds kläder ‘kleding’ (uit Nederlands of
Nederduits); Negerhollands kleer, klėėr ‘kleding, jas, gewaad’;
Skepi-Nederlands kler ‘kleding’."
Post by Ruud Harmsenkleed => kleder => klederen => kleren.
kind => kinder => kinderen
ei => eier => eieren.
Kleid => Kleider
Kind => Kinder.
Ei => Eier.
Het woord kleed dat ook in Nederland nog gangbaar is, niet een
kledingstuk maar een vloerkleed, tafelkleed of wandkleed, dat heeft
als meervoud dan weer kleden, en niet kleder, klederen of kleren.
Ingewikkeld allemaal
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kleren
In dezelfde link lees ik dat klerezaak veranderd werd in kledingzaak,
vanwege de negatieve betekenis. Maar volgens VD dateert 'klere-' (van
cholera/colere) pas van begin jaren '20 vorige eeuw. Veel recenter dan
ik dacht. Gingen mijn grootoverouders naar klerenwinkels?